Terug

Beweerde verrekening telt niet mee bij verkrijgingsprijs

26 juni 2025
Inkomstenbelasting

Een zakenman koopt in 2010 aandelen voor € 1.961 en verkoopt deze in 2011 voor € 386.947. De Belastingdienst berekent een vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang van € 384.986. De zakenman beweert echter dat zijn werkelijke aankoopkosten veel hoger lagen, omdat hij tegelijkertijd vorderingen op de verkoper zou hebben verrekend. De zaak roept de vraag op hoe de verkrijgingsprijs van aandelen moet worden vastgesteld wanneer de koper beweert meer te hebben betaald dan de contractprijs. Telt een beweerde schuldverrekening mee als onderdeel van de aankoopprijs van aandelen?

Aandeelhouder: vorderingen verhogen verkrijgingsprijs

De aandeelhouder stelt dat zijn verkrijgingsprijs aanzienlijk hoger ligt dan de contractprijs. Hij had verschillende vorderingen op zijn zakenpartner uit hoofde van creditcardopnames, weggesluisde huur, voorgeschoten hotelkosten en leningen. In een brief uit december 2010 somt hij deze vorderingen op voor een totaal van ongeveer € 500.000. Volgens hem was het de bedoeling deze vorderingen te verrekenen bij de aankoop van de aandelen, waardoor de werkelijke verkrijgingsprijs veel hoger uitkomt. Ter ondersteuning overlegt hij een verklaring van de zakenpartner uit 2019 waarin deze bevestigt dat schulden werden verrekend.

Inspecteur: contractprijs is leidend

De inspecteur houdt vol dat de verkrijgingsprijs gewoon de contractprijs van € 1.961 bedraagt. Een hogere verkrijgingsprijs is alleen mogelijk als wordt bewezen dat daadwerkelijk een hogere tegenprestatie is gegeven. De beweerde verrekening van vorderingen is niet aantoonbaar, aldus de inspecteur. Bovendien hadden die vorderingen geen waarde, omdat de zakenpartner ‘technisch failliet’ was. Er bestaat geen causaal verband tussen de beweerde vorderingen en de aankoop van aandelen. De brief uit 2010 toont juist aan dat de vorderingen toen nog bestonden, niet dat ze waren verrekend, aldus de inspecteur.

Oordeel van het hof

Het hof verwerpt alle standpunten van de aandeelhouder en bevestigt de verkrijgingsprijs van € 1.961. Het hof oordeelt dat de aandeelhouder faalt in zijn bewijslast op drie cruciale punten:

  • Geen bewijs van hogere aandelenwaarde. De aandeelhouder toont niet aan dat de aandelen ten tijde van aankoop meer waard waren dan de betaalde prijs. Hij had geen waarderingsrapporten en wist zelf niet eens wat de waarde was.
  • Waardeloze vorderingen. De beweerde vorderingen hadden geen waarde, omdat de zakenpartner ‘technisch failliet’ was en er niets verhaalbaar was.
  • Ontbrekend causaal verband. Er bestaat geen verband tussen de vermeende verrekening en de aandelenaankoop. De brief uit december 2010 toont juist dat vorderingen toen nog bestonden, niet dat ze waren verrekend.

De verklaring van de zakenpartner uit 2019 is volgens het hof een onbetrouwbare reconstructie achteraf die inconsistent is met andere feiten. Het hof concludeert dat geen sprake is van verrekening van vorderingen bij de aankoop.

Degelijk bewijs

Deze uitspraak benadrukt het belang van degelijk bewijs bij het vaststellen van verkrijgingsprijzen van aandelen. Beweringen over verrekening van vorderingen moeten concreet worden onderbouwd met betrouwbare documentatie uit de tijd van de transactie. Vorderingen op insolvente debiteuren hebben geen waarde en kunnen niet als tegenprestatie gelden. Voor aandeelhouders geldt: zorg voor duidelijke documentatie van alle aspecten van de tegenprestatie bij aankoop en verkoop van aandelen. Achteraf gereconstrueerde verklaringen hebben weinig bewijswaarde.

Bronvermelding

  • datum: 26 juni 2025
  • bureau: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
  • karakter: jurisprudentie
  • nummer: ECLI:NL:GHARL:2025:3270

Misschien ook intressant

Sociale verzekeringen
Wettelijke regels berekening WIA-dagloon zijn discriminerend
Een WW- en een WIA-uitkering worden berekend op basis van het dagloon. Dat is het loon, dat in het refertejaar is verdiend, gedeeld door het aantal dagloondagen in het refertejaar. Bij de berekening van het dagloon voor een WIA-uitkering worden ook
Formeel recht
Rechter moet gelegenheid tot herstel bieden als geldigheid machtiging is verstreken
De rechtbank Amsterdam heeft in drie zaken het ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat de geldigheid van de machtiging was verstreken. Het beroep is volgens de rechtbank ingediend door iemand die daartoe niet is gemachtigd. Hof Amsterdam
Sociale verzekeringen
Loonsanctie terecht opgelegd; bedrijfsarts heeft te weinig onderzoek gedaan
In de Wet WIA is bepaald dat het UWV achteraf beoordeelt of werkgever en werknemer voldoende re-integratie-inspanningen hebben verricht. Als zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht, legt het UWV de werkgever een